De geschiedenis van de straatexploitatie van draaiorgels in Nederland is bijna 150 jaar oud. In 1875 vestigde zich in Amsterdam de Belg Leon Warnies, die begon met het verhuren van kleine, meestal draagbare draaiorgels. Na enige tijd kreeg het initiatief van Warnies navolging en ontstonden er zowel in Amsterdam als Rotterdam en Den Haag, verschillende orgelverhuurbedrijven.
Geïnteresseerden die over een daartoe benodigde vergunning beschikten konden bij deze verhuurbedrijven een draaiorgel huren. Het hoogtepunt van de exploitatie lag in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw, toen er alleen al in de stad Amsterdam dagelijks 40 exploitanten op straat waren.
In de loop der jaren zijn er heel wat dingen veranderd: de kartonnen zigzagboeken waarop de muziek is vastgelegd heeft plaatsgemaakt voor de digitale SD-kaart. In de meeste gevallen is de wagen gemotoriseerd en waar vroeger nog vaak in woonwijken huis-aan-huis werd aangebeld om een bijdrage te vragen, kiezen beoefenaars er vanaf de jaren ’70 voor om in de stads- en winkelcentra de muziek ten gehore te brengen. (Bron: immaterieelerfgoed.nl)
Draaiorgelcultuur erkend als immaterieel erfgoed
De Nederlandse draaiorgelcultuur is opgenomen op de lijst van Immaterieel Erfgoed Nederland. De traditie werd op 4 oktober 2019 bijgeschreven in museum Speelklok in Utrecht.
Bij de straatorgelcultuur gaat het niet om het orgel zelf, maar wat de orgelman of -vrouw ermee doet. “De orgels zijn materieel erfgoed maar het hele cultuurtje, het op straat draaien met een draaiorgel: dat is immaterieel erfgoed”, zegt Frans Campagne, lid van de Kring van Draaiorgelvrienden, hierover. “Het is niet alleen het schudden met een geldbakje, maar ook het maken van de muziekarrangementen en het onderhouden van de draaiorgels” (Bron: nos.nl)
